Geografie

PAPUA_DIERSOORTEN_08_32391c

Tot ca. 1950 was Nieuw-Guinea, zeker het Nederlandse gedeelte grotendeels onontgonnen en deed het nog sterk denken aan het stenen tijdperk, behalve enkele plaatsen in het kustgebied, waaronder Hollandia, Biak, Manokwari, Sorong , Merauke.

Nieuw-Guinea behoorde niet tot het grote eilandenrijk van Indonesië en is heel lang afzijdig gehouden. Het behoort eigenlijk meer tot Australië, waarvan het door een zeer ondiepe zee en aan de Oostkant door een nauwe zee engte, de Torresstraat is gescheiden. Ten Westen van Nieuw-Guinea wordt de grens tussen Azië en Australië getrokken door zeediepten tot zesduizend meter.

Nieuw-Guinea valt slechts te beschrijven in superlatieven. Na Groenland is het met zijn 800.000 vierkante kilometer(het oostelijk deel is het onafhankelijke Papoea Nieuw-Guinea,PNG,) het grootste eiland ter wereld. Maar ook herbergt het na het Amazone gebied het grootste regenwoud  op deze aardbol. Nergens ter wereld vind je zoveel verschillende leefmilieus bij elkaar.

Van ondoordringbaar tropisch oerwoud tot savannen met eucalyptus bossen, van veenmoerassen tot mangrove bossen langs de kust. Maar ook is er alpine vegetatie in het spectaculaire centrale bergmassief, waar zelfs eeuwige sneeuw en gletsjers voorkomen.

Niet verwonderlijk dat de fauna , in een zo grote verscheidenheid aan ecologische zones, ook onvoorstelbaar rijk en divers is. Ook zeldzaam: de helft van de planten en dieren komt uitsluitend voor op het eiland Nieuw-Guinea. Het eiland heeft met zijn zestienduizend soorten de rijkste concentratie aan planten van heel Indonesië en misschien wel van de wereld. Op het eiland zijn wel vijfduizend orchideeënsoorten te vinden.

Het verschil van bevolking springt direct in het oog. Indonesië wordt bewoond door sluikharige, terwijl zich op Nieuw-Guinea alleen kroesharige Papoea’s bevinden. Het zijn negroïden.

De dierenwereld is ook Australisch, heel opvallend in dit verband zijn de kangoeroes en in de vogelwereld ziet men ook sterke overeenkomsten. De paradijsvogels, vogels der Goden zijn wereldberoemd en doen hun naam alle eer aan. Er zijn wel zo’n zes honderd vijftig vogelsoorten.

kasuari

Het grootste landdier is een loopvogel: de struisvogelachtige kasuaris. Het grootste dier is de enorme zeekrokodil. De fauna is zo lang in stand gebleven, omdat het eiland heel lang onontgonnen is gebleven en nog steeds niet is ontsloten.

Er is een rijke sortering aan klein en lastig klein wild en in dit verband gaat het om muggen,torren, vlooien, kakkerlakken, bloedzuigers, vliegen, mieren enz. en achter deze namen kan men nog  het species diverse zetten.

Buiten krokodillen en slangen kent Nieuw-Guinea geen gevaarlijke beesten.

pic15 slangGroene boom python

 

De Papoea’s leefden van landbouw, jacht en visvangst en het hangt van de plaatselijke omstandigheden af, welk onderdeel in de voedselvoorziening de hoofdrol speelde.  Bij landbouw speelt de grondgesteldheid of sago ofwel knolgewassen de hoofdschotel vormde. Sago gedijt alleen in moerasgrond. Ook de kokosnoot neemt een belangrijke plaats in. De veeteelt beperkte zich tot het houden van varkens. Katten en kippen zag men in de kuststreken en zijn ingevoerd.

Het meest geliefde huisdier is de hond en is een trouwe bondgenoot bij de jacht. Bijna elke Papoea is een jager en bij voorkeur maakte hij vroeger jacht op het edelste wild, de mens. Wanneer men bedenkt, welke afmetingen dit in het verleden heeft aangenomen, dan is het verwonderlijk, dat er nog zoveel mensen zijn overgebleven. Ofschoon het land zeer dun bevolkt is , was Nieuw-Guinea het klassieke land van de koppensnellers. Bij meerdere primitieve volkeren trof men deze gruwel aan, doch nergens op zo’n grote schaal en zo systematisch doorgevoerd. Deze slachtingen berustten echter op magische of religieuze opvattingen van deze mensen en moet men dus eigenlijk niet zo zeer zien als wreedheid, hoe luguber dit ook overkomt.

Doordat Nieuw-Guinea zo afgelegen lag en men niets zag in dit grote land met zijn wilde bewoners, is het ook zo ongerept gebleven. De eerste blanken, die hier voet aan wal zetten, waren missionarissen en zendelingen, wat later volgden enige kolonisten, militairen, verplegend en onderwijzend personeel enz. . Vooral de missie heeft enorm veel werk verzet, zij legden contacten en wonnen het vertrouwen van de Papoea bevolking. Dit alles kwam tot stand onder zeer primitieve en barre omstandigheden.

98% van de Papoea bevolking is uiteindelijk Christelijk geworden en dat mag als een wereld wonder worden beschouwd, zeker als men in aanmerking neemt, dat Nieuw-Guinea als “terra incognita” bekend stond. Ondanks de vele ondernomen verkenningstochten, houdt het nog geheimen verborgen.

Pater H. Geurtjens M.S.C., oud missionaris op Nieuw-Guinea, werd in 1948 bereid gevonden om in de Katholieke Illustratie een artikel te schrijven, waarin hij als kenner een belangwekkend beeld schetst van dit geheimzinnige eiland. Bij dit verhaal hoort ook een prachtige fotoserie, genomen door de eigen fotograaf van de Illustratie.

 

Een Babel van talen en culturen

Hoe is dit volk in vele,zeer onderscheiden stammen uiteengevallen? Alweer een geheim.

Men treft er zeer struis en fors gebouwde stammen aan, zoals de Marindinezen, die in hun fantastische opschik een ontzaglijke indruk maken, zodat men het niet meer als grootspraak aanvoelt, als ze zich de koningen der schepping noemen. Andere stammen zijn tengerder van bouw en kleiner van stuk; op de berghellingen van ’t binnenland treft men zelfs dwergstammen aan.

Al deze stammen en stammetjes onderscheiden zich door eigen taal en eigen cultuur. Men krijgt de indruk, dat hier de toren van Babel gestaan moet hebben, of tenminste een “filiaal” daarvan, zo ontstellend groot is het aantal  en de verscheidenheid der talen, die op Nieuw-Guinea gesproken worden. Men treft overblijfsels van uitstervende stammen, die nog slechts enkele tientallen leden tellen, doch hun eigen taal spreken. En als men meent, dat deze, zo uiterst primitieve mensen maar een zeer onbeholpen taaltje hebben, dam vergist men zich deerlijk.

Wij staan verbluft over de fijne techniek en de uiterst ingewikkelde, doch logisch opgebouwde mechaniek hunner taalvormen, waaraan eenieder zich houdt, maar waarvan niemand zich rekenschap geeft. Ook de woningbouw vertoont ’n grote verscheidenheid. Sommige stammen langs de kust (Noord Nieuw-Guinea) huizen in paalwoningen boven het water; andere, in de bossen, wonen in de kruinen der bomen als in grote vogelnesten of in paalwoningen tot tien meter boven de grond (Boven Digoel); weer andere vergenoegen zich met lage schulpdaken, met of zonder bewanding (Zuid Nieuw-Guinea) en op het Frederik-Hendrik eiland zijn de slaaphutten gelijk aan reusachtige bijenkorven.

Alleen een smalle strook langs de west – en noordwest kust heeft sedert langere tijd aanraking gehad met de buitenwereld en daarvan min of meer de beschavende invloed ondergaan. Overigens verkeerde in het begin van deze eeuw geheel Nederlands Nieuw-Guinea nog in het steentijdperk en voor een groot gedeelte is dat nu nog het geval. Op het Frederik- Hendrikeiland, het moederland, waar geen stenen voorkomen, was men zelfs nog niet aan het steentijdperk toe!  Wanneer men van “trappen der beschaving” spreekt, kan men dus wel zeggen, dat deze mensen nog op het matje stonden vóór de trap.

En toch staat men weer versteld van hun vernuft en hun vindingrijkheid, als men de werkstukken ziet, welke zij met onuitputtelijk geduld en met behulp van onbeholpen gereedschappen wisten te leveren. Behalve stenen, in allerlei vormen bij geschuurd tot bijlen, dissels en beitels, dienden voornamelijk bamboe, schelpen, tanden van dieren en graten van vissen tot snij-, kap- en steekgereedschap.

De veeteelt beperkt zich tot het houden van enkele tam gemaakte varkens, die vrij in en om het dorp rondscharrelen, waar ze hoofdzakelijk hun eigen kost moeten zoeken. Iedere inlander heeft een kennel en de hond is van een onvervalst gladakkerras.

Om zich een voorstelling te maken van het koppensnellen, bedenke men, dat bijvoorbeeld bij de Marindinezen voor elk kind, dat geboren werd, een kop gesneld moest worden. Als men aanneemt, dat bij de komst der Europeanen(1902) de stam omstreeks dertigduizend zielen telde, zijn daarvoor dus ook dertigduizend mensen vermoord. Uit het binnenland kwamen nog slechts enkele jaren vóór de oorlog benden van zes- tot zeven honderd gewapende kerels de grote rivieren afzakken, om in ’t Mimika- gebied te snellen en te roven.

Het was voor hen noodzaak, om het leven, het hoogste goed dat zij kennen, veilig te stellen.

Zo was de Marindinees er van overtuigd, dat een kind, waarvoor geen kop gesneld was, zou verkwijnen en sterven. Dit moge als een verzachtende omstandigheid gelden, maar op deze beschouwing stuitten helaas alle vertogen van de missionaris af, om hen van deze gruwel te weerhouden. Bij sommige stammen aan de noordkust had de mensenjacht een minder bloedig verloop, bijvoorbeeld bij de Waropeners. Daar trachtte men zoveel mogelijk slachtoffers te vangen, om die later tegen een hoge losprijs weer uit te leveren.

Men kan dus zeggen, dat dit volk zich zelf systematisch uitroeide. Nooit of nergens wist men zijn leven veilig; het werd behalve door vijandige stammen ook nog steeds bedreigd door boze geesten en de duistere praktijken der tovenaars.

Het land van de paradijsvogel was voor zijn bewoners beslist géén paradijs, al gelieven sommige reizende etnologen nóg zo hoog op te geven van ’t heerlijke vrije wildemansleven in de blije, vrije

natuur. De blijver, de missionaris, die ook ‘n blik achter de schermen slaat, weet, dat achter dit schijn

schoon veel zedelijk en stoffelijk leed verscholen ligt, waarvoor alleen de kerstening heul kan brengen.

Mede wegens de schaarste zijner bevolking kwam Nieuw-Guinea in aanmerking voor een volksplanting  door Nederlanders. Men zou daar de oorspronkelijke bewoners niet zo makkelijk in de weg lopen. Reeds zeer veel  is in de voorbije jaren over dit vraagstuk te doen geweest; het is thans opnieuw actueel geworden. Vóór de oorlog is aan de noordkust, te Manokwari en Hollandia, een poging tot kolonisatie gewaagd door Indo’s. Het is op een mislukking uitgelopen.

Zou een volksplanting door Nederlanders meer kans van slagen hebben? We zullen ’t antwoord op deze vraag liever aan meer bevoegden overlaten, die er zich het hoofd nog wel een over zullen breken.

 

De missionaris en zijn zware taak

De eerste poging tot missionering werd in 1894 ondernomen door de voortvarende missionaris pater

Le Cocq d’Armandville S.J., in de omgeving van Fakfak, in de Vogelkop, de enige streek waar destijds een bestuurspost wat verkeer en een zekere mate van veiligheid waarborgde.

Een ontijdige dood (de pater kwam om bij een schipbreuk) maakte echter al spoedig een einde aan dit apostolaat. Wegens gebrek aan personeel kon hij toen niet vervangen worden. Toch had zijn kort verblijf blijkbaar een diepe indruk gemaakt, want steeds bleef de bevolking  om een nieuwe missionaris vragen. In 1902 werd het oostelijk deel van Nederlands-Indië afgescheiden van het apostolisch vicariaat van Batavia en toevertrouwd aan de congregatie der Missionarissen van het Heilig Hart.

Deze waren al spoedig bereid aan het verlangen der bevolking tegemoet te komen. Onderwijl had echter de regering scheidingslijnen getrokken ter afbakening der gebieden, waar afzonderlijk de protestantse zending en de katholieke missie hun actie mochten ontplooien. Hierbij viel Fakfak buiten het arbeidsveld der missie. Deze toestand duurde tot 1928. Toen werden de scheidingslijnen zodanig verschoven, dat eindelijk aan het aanhoudend verzoek der bevolking kon voldaan worden.

Er ontwikkelde zich onder hen een veelbelovende missie. In 1937 werd dit gebied met heel het noordelijk gedeelte van Nieuw-Guinea ter missionering toevertrouwd aan de paters Franciscanen.

In het begin dezer eeuw was te Merauke aan de zuidkust, vlak bij de grens van ’t Engelse gebied, een bestuurspost gevestigd, zulks op aandrang der Engelsen, om het koppensnellen door Nederlandse onderdanen op hun gebied te beteugelen. De stichter dezer nederzetting, wijlen resident Kroese, nam zijn taak echter breder op en wilde de zeer laag staande bevolking  ook wat beschaving bijbrengen.

Hij riep daartoe de hulp van de missie in, die in 1905 haar eerste post vestigde te Merauke.

Ofschoon deze vestiging  al spoedig met drie posten langs de kust werd uitgebreid,  bereikte men de eerste zestien jaren niets. De toestand werd zelfs hopeloos, toen een venerische ziekte het volk op schrikbarende wijze decimeerde. Eindelijk werd de noodkreet van pater Vertenten verhoord; de regering

besloot te trachten in samenwerking met de missie dit volk van een algehele ondergang te redden.

Daardoor kwam er een gelukkige ommekeer en nu breidde het missiewerk zich uit, langs de kust tot en met het Frederik-Hendrikeiland, dat nog geheel onverkend was, en langs de grote rivieren tot ver het binnenland in. In 1926 werd ook het Mimika gebied bezet en drong men door tot de pas ontdekte Wisselmeren.

Wegens het uiterst lage peil van beschaving der bevolking, haar diep zedelijk verval, het verspreid wonen over grote gebieden en het volkomen gebrek aan verkeersmiddelen levert het missiewerk hier bijzondere moeilijkheden op; het stelt zeer hoge eisen zowel aan de lichaamskracht als aan de geestkracht van de missionaris. Dat hij het niet weelderig heeft en zich moet weten te behelpen, blijkt uit de foto, welke ons de kast van de pastoor voorstelt en uit de “kerkbanken” op een andere foto. Wij maakten die kast vroeger nóg een tikje eenvoudiger: wij stapelden  gewoonweg petroleumkistjes op elkaar. Petroleum wordt in Indië vervoerd in blikken van achttien liter en twee van zulke blikken gaan in een kistje. Zulk een kast heeft het voordeel, dat men ze naar behoefte makkelijk kan uitbreiden. Als we er dan nog een mooi lapje bij wijze van gordijntje voor konden hangen, was ze meteen een sieraad voor de kamer!

Zuid Nieuw-Guinea is de enige plek van Indonesië geweest, waar tijdens de wereldoorlog de Nederlandse vlag vrijuit is blijven wapperen. De Jappen hebben wel bommen op Zuid Nieuw-Guinea geworpen, maar ze hebben er nooit kunnen landen. De houding der inboorlingen is voorbeeldig geweest;

Ze stak zelfs gunstig af bij die van vele van elders afkomstige, daar vertoevende Indonesiërs. Moge ’t ons gegeven zijn, aan de inboorlingen voor hun trouw het beste te geven wat wij te geven hebben:

Onze christelijke beschaving!

 

H. Geurtjens M.S.C.

 

 

Nationale geografie:

West Papua, de armste provincie van Indonesië, is qua natuurlijke rijkdommen het waardevolste bezit, dat vraagt om zowel exploitatie en bescherming.

Milieu beschermers hopen nu, dat een innovatief software programma, bestuurders zal helpen om de ontwikkeling van de provincie op een hoger plan te brengen.

 

In wezen stelt het betreffende programma bestuurders in staat de effecten van hun beslissingen te voorspellen, of men b.v. lokale bossen moet verkopen, vrouwen scholing te onthouden etc. in hun gemeenschappen.

 

Volgens Dessy Anggraeni, economisch verslaggever, draagt Papua in hoge mate bij aan de status van Indonesië als het gaat om biologisch rijkste landen ter wereld.

Papua is toegerust met vele natuurlijke rijkdommen, maar de bevolking behoort tot de armste ter wereld.

Betreffende rijke bodemschatten worden ongebreideld, niet gedoceerd geëxploiteerd en milieu deskundigen benadrukken dat de op grote schaal ter hand genomen exploitatie alleen de grote multinationale firma’s laten verdienen, terwijl de lokale bevolking lijdzaam moet toezien, hoe hun leefomstandigheden worden ontwricht en zij geen deelgenoot zijn van enige economische opleving.

 

De organisatie Internationaal Milieubeheer (CI) bepleit nu een weg te bewandelen, waarbij de verarming van de Papoea’s een halt wordt toegeroepen en zonder dat hun leefomgeving onherstelbaar wordt beschadigd.

De organisatie komt met een plan, genaamd Threshold 21.

Threshold 21 is een gecomputeriseerd ontwikkelingsmodel, dat aandeelhouders en beleidsmakers in staat stelt geanalyseerde strategieën voor de toekomst te ontwikkelen.

Het zal niet de toekomst voorspellen, maar het is een methode om te kijken waar bepaalde zaken toe leiden, zegt John Shilling, een adviseur van het Millennium Instituut in Arlington(Virginia).

Met zijn collega’s heeft Shilling de afgelopen 20 jaar aan de ontwikkeling van het model gewerkt.

Het wordt al toegepast in meer dan 15 verschillende landen overal ter wereld.

CI vroeg onlangs aan het Millennium Instituut om een versie van Threshold 21 , specifiek voor Papua te ontwikkelen.

Uiteindelijk hoopt de milieu organisatie CI, dat de Papoea’s het model gaan gebruiken om hun eigen koers te bepalen. Het model is begrijpelijk en transparant.

 

CI analyseerde heel veel computer modellen, alvorens men koos voor Threshold 21.

Dergelijke modellen zijn al in gebruik bij financiële instituten, zoals de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds, om na te gaan, welke projecten en welke initiatieven er overal ter wereld moeten worden ontwikkeld.

Het model heeft b.v. aangetoond, dat vrouwen belangrijk zijn in de gezondheidszorg.

Gebruik van Threshold 21, toegespitst op Papua zou de armoe in Papua kunnen terugdringen en de economische ontwikkeling van de lokale bevolking bevorderen.

Tegelijkertijd zou het hun leefomgeving beschermen, een doelstelling die spoort met de visie van de provinciale overheid.

CI kiest voor 4 besproken ontwikkelingsstrategieën in Papua om hier het model op los te laten.

De status quo vast te houden, een groot wegenbouw en houtkap programma, een grote dam en mijnbouw initiatief en een lokaal stedelijk ontwikkelingsprogramma.

Teruggeschakeld naar de 2 workshops, die tot dusver zijn gehouden, geeft aan, dat het plan van CI werkt.

 

Historie   2)

Papua, voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, is begin 1940’er jaren nooit geheel door de Japanners bezet geweest. In het noorden had zich nog een Nederlands garnizoen teruggetrokken in de jungle en van daaruit voerde men een guerilla oorlog . Meer naar het zuiden is Merauke nooit bezet geweest.

De eerste landingen door de Amerikanen begonnen op 22 april 1944 bij Hollandia en in Mei volgden andere plaatsen, o.a. Biak.  De Amerikanen bouwden in Hollandia en Biak in ongelofelijke korte tijd een militaire bases van enorme omvang. Zij waren in staat binnen een paar dagen een compleet vliegveld te bouwen en het is verbazingwekkend, hoe de Amerikanen met hun voortvarendheid, doortastendheid en organisatie vermogen zo snel zo’n sterke militaire bases konden oprichten, op plaatsen,waar voorheen de jungle nog welig tierde en van waar zij hun militaire opmars richting Philipijnen, Indonesië en Japan organiseerden.

Er ontstonden militaire kampen, vliegvelden, uitgerust voor tienduizenden mannen, compleet met hun militaire uitrusting, barakken, bungalows, telefoon centrales, jagers en bommenwerpers en op een net van wegen reden duizenden jeeps en zware legertrucks brachten de in schepen aangevoerde voorraden munitie en oorlogstuig naar de opslagplaatsen. En waar tot dan toe de inlanders nauwelijks een voet hadden gezet, heerste nu de koortsachtige drukte van de moderne oorlogsvoering Er verrezen zelfs kerkjes voor de geestelijke verzorging van de soldaten, bioscopen voor de verpozing, want het leven  en de arbeid  in dit tropische land waren zwaar.

Elke avond draaiden er op Biak 50 bioscopen met elk een eigen programma. Langs de nu weer dichtgegroeide wegen kan men nog borden zien staan met het opschrift:” The Sentinel Theatre—Pictures nightly – Bioscoop De Schildwacht”. Bij het enorme drukke verkeer van vele duizenden jeeps en legertrucks bleven ongelukken niet uit, zo staat er nog een bord, dat er op die plaats in de laatste 8 dagen geen leven verloren is gegaan. Het verkeer is opgehouden, maar de borden staan er nog.

Een grote diepe grot was na de landing van de Amerikanen op Biak een schuilplaats van een grote groep Jappen geworden. De uitgangen waren door de dichte jungle begroeiing van de bergwanden nauwelijks te zien en de Amerikanen kregen pas besef van hun aanwezigheid, toen hun vliegtuigen van het pas aangelegde vliegveld na het opstijgen, werden neergeschoten. Toen begon een moeizame strijd, waarbij velen sneuvelden. Na ontdekking van deze schuilplaats liet men brandende benzinevaten in de grot rollen. De grot ligt nu nog vol uitgebrande benzine drums, verbrande uitrustingsstukken en beenderen. Van deze grot is een foto voorhanden, evenals van het vliegtuig kerkhof en grote opslag en werkplaatsen.

 

Van de grootte en omvang kan men zich alleen een voorstelling maken, als men er zelf is geweest.

Een klein deel van dit alles is na de oorlog door de Nederlandse regering overgenomen. De Amerikanen hadden waarschijnlijk niet de scheepsruimte om alles mee terug te nemen en heel veel is als oorlogsdump achtergebleven. Tot deze dump behoorden ook 1800 vliegtuigen, waaronder spik splinter  nieuwe. Grote hoeveelheden voedsel in blik zijn in zee gedumpt. De vliegtuigen zijn door de Amerikanen met bulldozers onbruikbaar gemaakt en vonden een roemloos einde en er ontstonden enorme vliegtuig kerkhoven. Wegens gebrek aan piloten en technisch personeel  had Nederland geen belangstelling en werd er voor honderden miljoenen vernield en achtergelaten.

Heel lang is dit materieel nog blijven liggen en pas begin 1950 werd eigenlijk pas begonnen met de opbouw van Nieuw-Guinea.

Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 weken veel Indische Nederlanders en ook Nederlanders uit naar Nieuw-Guinea. De Nederlandse regering startte een campagne om jongens te werven voor de verbetering van de infrastructuur en het dump materiaal op te ruimen. Tegen een laag salaris,f 1,50 per dag, maar wel met kost en inwoning  kregen de jongens een 1 jarig contract aangeboden. Ca. 700 jongens, de Deta jongens genaamd, begonnen aan allerlei projecten en werkten van 08.00 tot 14.00, vaak in erbarmelijke omstandigheden. Men ondervond veel problemen met de toevoer van reserve onderdelen, te weinig materieel, maar met heel veel improvisatie, wist men toch de boel draaiende te houden. Dit lukte wonderwel, ook doordat men dankbaar gebruik maakte van het aanwezige, achtergelaten militair materieel van de Amerikanen.

Om U een indruk te geven: in 1962 was ik zelf in Biak en heb ik nog vele landingsvaartuigen half verzonken tegen de wal op het strand zien liggen, de vele jerricans, legertrucks her en der verspreid in de jungle.  De oom van mijn collega-telegrafist Putter, werkzaam als opzichter wegenbouw op het eiland, woonde tegenover het gouvernementsgebouw en hij maakte nog gebruik van een oude leger radio. Dit typeert het grote arsenaal wapentuig en ook uit de verhalen van de Deta jongens, blijkt dat men veelvuldig gebruik maakte van dit materiaal om hun machines, gereedschap, etc. te kunnen blijven gebruiken.

 

 

 kakatuaraja

 

8.2.2006: van Papua pagina: “Paradijs op aarde”

(Veel nieuwe diersoorten en planten ontdekt)

Zo noemt een internationaal team van wetenschappers de ontdekking van tientallen nieuwe diersoorten en planten in een ongerept stuk jungle in Papua.

Tijdens een expeditie in het Foja-gebergte ontdekte men nieuwe vogel- kikker- en plantensoorten.

De onderzoekers spreken van een “lost world”, omdat het lijkt alsof er nog nooit een mens in het betreffende gebied is geweest.

Het onverwachte aantal nieuwe dier- en plantensoorten bracht de leden van de expeditie in extase.

Men trof 20 nieuwe kikkersoorten aan, waaronder een minuscuul beestje van 14 millimeter. Ook stuitte men op 4 nieuwe vlinders en aan aantal onontdekte planten, waaronder een reusachtige rododendron met witte bloemen van 15 cm doorsnee. Het is vermoedelijk de grootste rododendron ter wereld.

Volgens de botanici uit de groep, die onder leiding stond van de Amerikaan Bruce Beekler, leek een aantal planten op niets dat men eerder had gezien.

Opvallend was dat de meeste dieren niet schuw waren en dus duidelijk niet aan mensen gewend waren.

Een paradijsvogelpaartje voerde een dans op in het kamp van de onderzoekers.

Het bleek om een vogel te gaan die als uitgestorven geregistreerd stond. De vogel met 6 pluimen op zijn kop, genoemd naar de ornitholoog Beriepsch, is in de 19e eeuw beschreven, maar was nog nooit gefotografeerd.

De expeditie van Beekler, bestaande uit Amerikaanse, Indonesische en Australische wetenschappers, georganiseerd door de Amerikaanse organisatie Conservation international, had de primeur.

Ook legden onderzoekers de zeldzame goudgevlekte prieelvogel vast en zagen ze een goudmantel boomkangeroe, die maar een paar keer is gezien.

Beekler denkt dat er nog tientallen andere onontdekte diersoorten in het onherbergzame oerwoud te vinden zijn.

Het gebied waar de onderzoekers een maand bivakkeerden is 300000 ha groot en ligt op 2200 meter hoogte in het noorden van Papua. Het gebied wordt niet bewoond en de onderzoekers willen nog dit jaar terugkeren.